< terug naar artikelen overzicht

De behoefte aan de sterke man

Gepubliceerd op 23 augustus 2018

’Veiligheid associëren we met mannen’

Vladimir Poetin, Geert Wilders, Viktor Orban, Recep Erdogan, Donald Trump. De archetypische ’sterke man’ roert zich nadrukkelijk in de (inter)nationale politieke arena. Verklaarbaar, maar ook tijdelijk. ’De trend wijst nadrukkelijk de andere kant op’

”Als er op 14 maart 2017 in Nederland een aanslag plaatsheeft, dan kan het goed zijn dat Geert Wilders de dag erna door de vijftig zetels heen schiet.” Een crisis en de behoefte aan een sterke leider zijn nadrukkelijk aan elkaar verbonden, wil Monique Leyenaar maar zeggen. En ja, beaamt de hoogleraar vergelijkende politicologie, je kunt spreken van een wereldwijd gevoel van onveiligheid. ”Als de dreiging sterker wordt, dan wordt de acceptatie van een persoon die zegt ons te leiden, beslissingen te durven nemen, zijn mannetje te zullen staan, niet bang te zijn het leger in te zetten, duidelijke groter.” Niels Spierings, politiek- en gendersocioloog en universitair docent, zeg het Leyenaar na: ”Onderzoek na 11 september 2001 heeft ons geleerd dat in zo’n context de behoefte bij mensen aan een sterke mannelijke leider er heel diep in zit. Veiligheid associëren we met mannen. Het idee dat een man het in een crisis-situatie beter doet dan een vrouw is diep geworteld.”

Juni 2016 ging er op het Internet een cartoon rond waarop Angela Merkel aan een vergadertafel zit omgeven door Vladimir Poetin, Recep Erdogan en Donald Trump. De subtekst van de tekening was natuurlijk niet mis te verstaan: waar gaat het heen met de wereld als dit type mannen, hoe divers van achtergrond ook, aan de macht zijn? Die bezorgdheid is één ding, Maar wat maakt dan dan als de nervositeit over de sterke man groot is, en historische feiten de bezorgdheid schragen, er toch wereldwijd zoveel voor een dergelijke type leider kiezen?

Niels Spierings noemt in zijn analyse de opkomst van het populisme ‘het onderliggende fenomeen’. Het zijn die politici die appelleren aan een kernvolk, aan het idee dat dat volk goed is. En tegenover dat volk heb je buitenstaanders, de invulling daarvan verschilt per land en tijd. Denk aan vluchtelingen, Islam, allochtonen. Daarnaast is er de elite die het volk geen recht doet, diens belangen verkwanselt. ’Mensen als Wilders, Trump, eerder Berlusconi, spelen met die elementen, ik weet minder van Erdogan en Poetin, maar ik kan me goed voorstellen dat zij het ook doen. Ze zetten zich neer als verlengstuk van het volk dat weet wat goed is.” Spierings gebruik het begrip ’nativism’ om dit populisme nader te duiden. ’Politieke leiders die hierop inspelen, houden het bewust een beetje vaag, ze zinspelen erop. In Nederland zijn het in ieder geval blanke mensen, Henk en Ingrid. Trump, Erdogan en Poetin, hoewel de dynamiek in oost-Europa echt een andere is, refereren ook aan de natie, de oorspronkelijke bevolking.’

Net als Spierings waakt politicologe Monique Leyenaar ervoor de sterke mannen die her en der op de aardbol de kop opsteken op één hoop te vegen. Ze constateert dat in oost-Europa de autocratie steeds meer voet aan de grond lijkt te krijgen. En legt uit dat in de liberale democratie zoals wij die kennen de macht verdeeld is over de verschillende instituties. Parlement, premier, president, rechterlijke macht. De checks of balances, de scheiding der machten. ’Wat je in oost-Europa, in Rusland, Turkije, Hongarije, ziet, is dat met die balans geschoven wordt. Erdogan zet nu (augustus 2016, red) die instituties naar zijn hand. Poetin is ook een goed voorbeeld. Twee periodes president, daarna maakt hij zichzelf premier, en nu weer president.’ Een dictatuur mag je het volgens Leyenaar niet noemen. Het parlementaire stelsel functioneert immers nog steeds. De hoogleraar vergelijkende politicologie meent dat het ontstaan van een autocratie in de ene cultuur makkelijker is dan de andere. ’Stel dat Trump president wordt, zou hij het dan voor elkaar krijgen om na twee periodes toch aan te mogen blijven? Ik denk het niet.’ Maar helemaal zeker is ze evenmin. ’Als je gaat fantaseren over vreselijke gebeurtenissen, grote aanslagen, dat er een noodtoestand uitgeroepen wordt, ja dan.’ Inderdaad, de gebeurtenissen in Turkije in de afgelopen maanden zijn een voorbeeld, Leyenaar zelf wijst op Frankrijk. ’Francois Hollande heeft meer bevoegdheden gekregen sinds de aanslagen daar en verlengde onlangs de noodtoestand opnieuw met een half jaar. Sommigen noemen Frankrijk nu al een autocratie. Dat vind ik overigens overdreven, het is niet zo dat Hollande de grondwet naar zijn hand zette.’

Traditie
Maar waarom gaan crisis en populisme hand in hand met de sterke man? En: waarom is het een man? Hoogleraar Yvonne Benschop doet onder meer onderzoek naar gender-vraagstukken in organisaties, zoals je een samenleving ook kunt typeren. De sterke man is in haar ogen een hardnekkige reflex. Als het langere tijd niet loopt in een organisatie, dan zijn er steeds meer mensen die het fijn zouden vinden als er ’een almachtige’ is die de weg wijst. ’Dat is doorgaans een man, als een vrouw zich zou gedragen, krijgt ze de deksel flink op de neus. Zij is dan een akelige kenau waar niet mee valt te werken.’

Benschop vertelt dat de sterke man zich kenmerkt door de blik vooruit, de stip op de horizon ’niet al te zeer gehinderd door zelf-twijfel en reflexiviteit’, vaak omgeven door een ’persoonlijkheidscultus’. Dat type gedrag vinden we wel bij mannen passen, maar niet bij vrouwen. ’Bij mannen vinden we het mooi als ze visie vertonen, duidelijk en assertief zijn, vrouwen horen warm, vriendelijk en egalitair te zijn. Eerlijk ook.’ En ja, het mag dan 2016 zijn, deze stereotypen zijn zeker onderhuids nog sterk aanwezig.

’Het zijn niet zomaar mannen’, voegt Niels Spierings eraan toe. Mark Rutte en Barack Obama behoren immers ook tot het mannelijk geslacht. ’Maar de mannen waar we het hier over hebben, komen dicht bij de klassieke figuur. Recht door zee, geen gelul, expliciet, zeer assertief.’ Poetin die zich met ontbloot bovenlijf laat afbeelden, Trump die vrouw-onvriendelijke opmerkingen maakt. Ze appelleren aan een beeld van de man dat diep in ons gegroefd is, aan het onderscheid tussen mannen en vrouwen dat we heel geruststellend vinden. ’Wij nemen als eerste waar of iemand man of vrouw is. Als we dat niet weten, worden we onrustig. Er is een mooi voorbeeld uit de Verenigde Staten waar een stel niet wilde vertellen welk geslacht hun kind had. Dat maakte mensen heel kwaad.’ Sociale normen ordenen de werkelijkheid, wil Spierings maar zeggen. Het onderscheid tussen man en vrouw, en de verhalen die we bij dat onderscheid bedacht hebben, zijn een vorm van maatschappelijke zekerheid. Niet verwonderlijk dat in tijden van onzekerheid daarnaar teruggegrepen wordt.’ Spierings meent dat dit soort mannen inspelen op een bepaalde maatschappelijke behoefte. Het gedrag van de elite en de keuzes die zij voor anderen, het volk, maken, zijn ingewikkeld, vaag, onduidelijk voor veel mensen. ’De hand-arbeiders, de bouwvakkers, de blue-collars, zij hechten aan traditie, houvast, hard werken.’ Lachend: ’Daar moet je niet met gender-vrije toiletten aan komen.’

Bij de vormgeving van organisaties ziet Yvonne Benschop regelmatig de idee opsteken dat ook de sterke man van tijd tot tijd van pas kan komen. Iemand die vasthoudt aan de afgesproken lijn, desnoods door roeien en ruiten gaat. Zij wijst op de recente ontwikkeling van de nationale politie waar verondersteld werd dat in de opstartfase een zo iemand de juiste keuze was. ’Je zag dat Gerard Bouman (de betreffende politiechef, red) veel nadruk op het operationele politiewerk legde en dat model met stevige hand doorvoerde.’ Benschop noemt het idee dat een sterke man soms nuttig kan zijn een ’modelmatige simplificering’ van de werkelijkheid. ’Iets waar we wel behoefte aan hebben. Want dan denken we de situatie te begrijpen en kunnen we aan de slag gaan.’ Maar zelf vindt ze het een onzinnige veronderstelling. ’Ik kan me geen organisatiefasen voorstellen waarin het goed zou zijn dat er weinig tot geen ruimte voor tegenspraak. Ik las onlangs over de ramp met de Challenger in 1986. Er waren bij de technici twijfels over een bepaald onderdeel, maar de masculiene machtsstructuur liet die twijfel niet toe, met desastreuze gevolgen.’ Moderne, westerse kennisorganisaties zijn bovendien in hun aard anti-sterke man. De kracht waarmee hij zijn lijn doorvoert, roept hoe dan ook tegenstand op. ’Dan ontstaan er gaandeweg coalities, mensen die elkaar op dat verzet weten te vinden. Je ziet in dergelijke organisaties eerst dat mensen vermijdend gedrag vertonen, afhaken en dan gaandeweg krijgt de tegenstand vorm en inhoud. We accepteren dergelijk leiderschap uiteindelijk gewoon niet.’

Great man
Het heeft iets teleurstellends. Dat na alle historische ervaringen met de sterke man in de politiek veel mensen zich toch weer achter hem scharen als er crisis ontstaat. Het zit blijkbaar diep ingebakken. Yvonne Benschop en Monique Leyenaar werpen de gedachte dat het fenomeen onontkoombaar is in een tijd van crisis echter verre van zich. Benschop: ’Ik geloof er echt niks van. Een universele menselijke drang om door een man geleid te worden in een tijd van crisis? Hou toch op. Dit idee is heel diep gendered, geconstrueerd, maar het is absoluut geen natuurlijk gegeven.’ Leyenaar: ’Ik vind het echt volkomen onzin. Achterhaald ook. Kijk naar Marine Le Pen in Frankrijk. Angela Merkel, Theresa May, straks waarschijnlijk Hillary Clinton. Turkije had al ooit een vrouwelijke premier (van 1993 tot 1996, red). Natuurlijk, in landen als Turkije en Rusland is een vrouw als politiek leider vanwege de culturele achtergrond minder vanzelfsprekend. Maar volgens mij is, in ieder geval in de gevestigde democratieën, de trend onmiskenbaar de andere kant op.’

Leyenaar heeft onder meer recht van spreken omdat ze eind september een boek over alle Nederlandse, vrouwelijke ministers tot op heden publiceert. Zij schetst daarin hoe er in Nederland een politieke cultuur is ontstaan waarin mannen en vrouwen in toenemende mate gelijkwaardig zijn. ’Bij de selectie gaat het nog steeds voornamelijk om de eigen netwerken, maar steeds vaker zoekt men ook buiten die netwerken expliciet naar vrouwelijke kandidaten. Stel dat Mark Rutte niet door was gegaan, dan was Edith Schippers Jeanine Hennis wellicht lijsttrekker en mogelijkerwijs premier geworden. Dat hadden we volstrekt normaal gevonden, ook als we met een terroristische aanslag te maken zouden krijgen.’

De hoogleraar politicologie vertelt over ’The great man-theory’, een concept uit de negentiende eeuw van de Schotse auteur Thomas Carlyle volgens welke de geschiedenis gedefinieerd wordt door de acties en betekenis van belangrijke mannen. Inderdaad, de negentiende eeuw, maar het idee zingt nog steeds na. Het is een verhaal, een mythe die ook media, zo zeggen zowel Leyenaar, Spierings als Benschop, graag in leven houden. Yvonne Benschop wijst op Steve Jobs. ’Denken we nou werkelijk dat hij zo bijzonder was als nu lijkt? Dat de cultus rondom hem geen onderdeel was van de marketing-strategie van Apple? Dat journalisten daar niet graag aan meedoen? Het is een vorm van romantiek die ons aanspreekt. Maar er zit een donkere achterkant aan dit eeuwige verhaal en die hebben we in onze recente geschiedenis goed leren kennen.’

En uiteindelijk, stelt Niels Spierings, zou niet het fenomeen ’de sterke man’ onderwerp van gesprek moeten zijn, maar de redenen waarom het toch weer manifest wordt. ’De behoefte aan een sterke man is enkel een symptoom, waar is de aantrekkingskracht op gebaseerd? Mensen voelen zich blijkbaar bedreigd, onheus behandeld. Op nationaal dan wel internationaal niveau. Daar heb je dus iets aan te doen.’